Lucas en papa zitten samen aan de keukentafel. Cato komt aangelopen met een bekertje drinken in haar handen. Ze zet het op tafel en zegt terwijl ze het neerzet: ‘Bam.’ Dan vraagt ze: ‘Wat zijn jullie aan het doen?’
‘Wij zitten hier gewoon,’ antwoordt Lucas.
Cato loopt naar haar stoel bij de tafel. Als ze erop gaat zitten zegt ze weer: ‘Bam. Ik kom bij jullie zitten.’
‘Oké, zullen we een spelletje doen?’ vraagt papa. ‘Ik ken een spelletje dat we vroeger op school ook wel eens deden. Dan gaan we met z’n allen een zin maken en iedereen mag om de beurt één woord zeggen. Op die manier maken we samen één lange gekke zin.’
Cato heeft ondertussen een poppetje gepakt dat op de tafel lag. Ze legt het poppetje weer aan de kant en zegt daarbij: ‘Bam. Dat klinkt als een moeilijk spelletje’.
‘Dat valt wel mee,’ zegt papa. ‘Laten we het maar gewoon eens proberen. Ik begin wel. Eens even denken… Oké, ik begin met het woord: Cato.’
‘Nu ben ik,’ zegt Lucas. ‘En ik zeg: Moet.’
‘Heel goed,’ zegt papa. ‘Cato, nu mag jij een woord zeggen, dat komt na: Cato moet.’
Cato denkt even na. ‘Ik weet iets!’ zegt ze dan. ‘Poepen!’
Papa en Lucas schieten in de lach.
‘Cato moet poepen!’ roept Lucas. ‘Dat is toch een goede zin pap?’
‘Jazeker, dat is een hele goede zin,’ antwoordt papa. ‘Oké, nu begrijpen jullie hoe dit spelletje gaat. We doen nog een zin. Ik begin weer met: Cato.’
‘Nu ben ik weer,’ zegt Lucas. ‘Ik zeg: Heeft.’
‘Ah, dat is makkelijk,’ zegt Cato. ‘Ik zeg: gepoept!’
Papa en Lucas moeten weer lachen.
‘Cato heeft gepoept,’ zegt papa. ‘Dat is ook een mooie zin, maar ik bespeur hier wel een poep-thema. Het mag ook over iets anders gaan dan poepen Cato.’
‘Ja dat weet ik wel,’ antwoordt ze. ‘Maar ik moet ook echt poepen.’
Ze duwt haar stoel naar achteren en schuift van haar stoel af. Dan duwt ze haar stoel hard naar voren tegen de tafel en zegt: ‘Bam. Ik ga poepen.’