Mama staat te wachten op het schoolplein tot Lucas naar buiten komt. Cato is al naar mama toe gelopen. Het duurt erg lang voor Lucas naar buiten komt, maar dan komt hij eindelijk aangerend.
‘Mama, je moet komen!’ roept hij als hij vlakbij mama en Cato is. En hij draait zich alweer om om terug de school in te rennen.
Mama en Cato lopen snel achter hem aan. Ze gaan naar binnen en dan de klas van Lucas in.
Er zijn nog ongeveer acht andere kinderen in de klas. Ze zijn allemaal aan het zoeken op de grond.
‘We kunnen hem niet vinden,’ zegt Finn.
‘Wat kunnen jullie niet vinden?’ vraagt mama.
‘Mijn tand,’ zegt Lucas. ‘Mijn tand is kwijt!’
De juf van Lucas loopt met een bezem door de klas heen en komt nu naar mama toe gelopen. Ze zegt: ‘Lucas zijn tand was eruit gekomen. Ik had hem hier even op mijn bureau neergelegd. Ik wilde de tand later op een papiertje plakken zodat Lucas hem veilig mee naar huis zou kunnen nemen. Maar toen ik hem even later wilde pakken, was de tand verdwenen.’
Ze zoeken nog een tijdje door. Ook mama en Cato speuren nu de grond af op zoek naar de tand. Maar niemand krijgt de tand gevonden.
‘Nou, ga allemaal maar naar huis hoor,’ zegt mama tegen de andere kinderen. ‘Bedankt voor het meehelpen zoeken, maar ik denk dat we de tand niet meer gaan vinden.’
En tegen de juf zegt ze: ‘Het is niet zo erg hoor. Dan maar geen tand. Ik ben allang blij dat hij er in elk geval uit is want Lucas had er al een paar dagen last van.’
Daarna fietsen ze naar huis. Als ze thuiskomen hoort mama de telefoon overgaan. Ze rent snel naar de telefoon en neemt op.
‘Hallo’, hoort mama, ‘met de juf van Lucas. Ik heb nog even doorgezocht en heb goed nieuws! Ik keek onder de kast en daar vond ik Lucas zijn tand!’