Papa, mama, Lucas en Cato zitten aan de eettafel. Ze zijn aan het avondeten en ze hebben net hun macaroni op. Daar hebben Lucas en Cato heerlijk van gesmuld want dat vinden ze allebei heel erg lekker.
‘Wat is ook alweer jouw lievelingseten Lucas?’ vraagt papa.
Daar hoeft Lucas niet lang over na te denken. Hij roept: ‘Pizza!’
‘Oeh ja,’ zegt papa, ‘dat vind ik ook erg lekker. En wat is jouw lievelingseten Cato?’
Cato roept meteen: ‘Pannenkoeken! Met poedersuiker en stroop!’
‘Dat is lang geleden dat we dat op hebben,’ zegt papa. ‘Misschien kunnen we dat binnenkort wel weer een keertje eten.
‘Jaaaa!’ roepen Cato en Lucas allebei tegelijk.
Mama geeft nu, als toetje, iedereen een kommetje met gele vla. Cato zegt tegen mama: ‘Weet je wat je moet doen als ik “koek koek, koek koek” zeg?’
‘Nee, ik heb werkelijk geen idee,’ zegt mama.
‘Dan moet je me helpen met de laatste hapjes,’ zegt Cato. Want ze kan wel al heel goed zelf eten, maar de laatste restjes bij elkaar schrapen en die opeten, dat vindt ze nog wat lastig. En ze moet van papa en mama wel altijd netjes haar hele bordje of hele schaaltje leeg eten.
‘Oké,’ zegt mama, ‘ik wil jou best helpen hoor met de laatste hapjes.’
Ze eten nog een tijdje door en dan houdt Cato haar schaaltje op naar mama en zegt: ‘Koek koek, koek koek’.
‘Ah,’ zegt mama,’ ik zal je wel helpen met de laatste hapjes.’ Ze pakt het schaaltje en het lepeltje van Cato aan en begint de vla bij elkaar te schrapen.
Tegelijkertijd denkt mama er nog eens over na en ze kijkt ineens een beetje moeilijk. Ze vraagt aan Cato: ‘Maar Cato, hoe had ik nu eigenlijk kunnen weten wat “koek koek, koek koek” betekent?’
Cato schudt met haar hoofd, rolt met haar ogen en slaakt een diepe zucht.
‘Nou, omdat ik je dat toch net heb verteld?’