Lucas en Cato zijn weer eens in de achtertuin aan het spelen. De zon schijnt en het is nog best wel warm. Ook al is het inmiddels herfst.
‘Wat zullen we gaan spelen?’ vraagt Cato.
Lucas denkt even na. ‘Zullen we gaan voetballen?’ vraagt hij.
‘Nee, dat vind ik niet leuk,’ antwoordt Cato. ‘Misschien mogen we met de watertafel spelen!’
‘Dat mag vast niet van mama, want het is geen zomer meer,’ zegt Lucas. ‘Zullen we ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’ doen?’
‘Oké,’ antwoordt Cato. ‘Ik begin, want ik ben de jongste.’
‘Nee, jij begint altijd. Ik mag ook een keer beginnen,’ zegt Lucas. ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet en het is… blauw!’
Cato kijkt om zich heen. Er is helemaal niet zoveel blauws in de tuin. Maar dan ziet ze de watertafel, die heeft blauwe poten. ‘De watertafel!’ roept ze enthousiast.
‘Nee!’ roept Lucas.
Cato kijkt weer om zich heen. Ze ziet nergens meer iets blauws. Dan kijkt ze omhoog en ziet ze de prachtige blauwe lucht. ‘De lucht!’ roept ze.
‘Ja!’ antwoordt Lucas. ‘Dat is goed!’
‘Oké, nu ben ik,’ zegt Cato. ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en het is… groen!’ zegt Cato.
‘Oooh, bijna alles is groen,’ zegt Lucas sip. Dat is wel erg moeilijk!’
‘Jaha,’ zegt Cato. ‘Dus jij moet goed je best doen.’
Lucas kijkt rond. ‘De glijbaan,’ zegt hij.
Cato denkt even na en zegt dan: ‘Euhm, nee.’
‘Het gras?’ vraagt Lucas.
‘Nee.’
‘De heg,’ zegt Lucas.
‘Nee.’
‘Die plant daar,’ zegt Lucas en hij wijst naar een plant.’
‘Nee.’
‘Je mag niet zomaar iets anders kiezen als ik het goed raad hè?’ zegt Lucas.
‘Ja, dat weet ik wel,’ zegt Cato. ‘Ga maar door.’
‘De achterdeur dan?’ vraagt Lucas. Zijn geduld is een beetje opgeraakt.
‘Nee,’ zegt Cato weer.
‘Nou, ik denk niet dat ik dit ooit raad. Bijna alles is groen hier,’ zegt Lucas.
‘Zal ik het verklappen?’ vraagt Cato.
‘Ja, doe maar,’ antwoordt Lucas.
‘Het was stiekem toch de glijbaan!’ roept Cato en ze schatert het uit.
‘Cato!’ roept Lucas. ‘Zo werkt het spelletje niet! Dat is gewoon valsspelen!’