Echte boef

Lucas, Cato en mama fietsen naar school. Cato zit bij mama achterop de fiets. Ze kan sinds kort ook zelf zonder zijwieltjes fietsen. Maar mama vindt dat ze nog wat meer moet oefenen en wat beter moet leren fietsen voordat ze zelf naar school mag fietsen. Ook is de school nog wat te ver weg voor Cato. Lucas fietst wel al zelf. 

Het is lekker weer en Cato kijkt om zich heen. 

‘Hai,’ zegt Cato tegen een mevrouw die hen inhaalt op de fiets. De mevrouw kijkt verbaasd op, lacht en zegt hallo terug. 

Ze halen een groepje grote jongens in die op de stoep naar hun grote-kinderen-school lopen. 

‘Hai,’ zegt Cato vrolijk. De jongens kijken vrolijk terug naar Cato en roepen allemaal: ‘Hai!’ 

Een stukje verderop moeten ze het fietspad op. Het fietspad ligt naast de drukke autoweg. 

Opeens begint Cato op mama’s rug te kloppen. ‘Mama,’ zegt ze zachtjes. 

‘Ja Cato, wat is er?’ vraagt mama.

‘Mama, ik zie gewoon een boef lopen.’

‘Een boef?’ vraagt mama. Ze kijkt een beetje geschrokken om zich heen. ‘Waar zie jij een boef lopen?’

‘Daar, aan de overkant.’ Cato praat nog steeds zachtjes, want ze denkt dat de boef haar anders hoort. Ze is ook echt een beetje bang. En ze durft bijna niet te kijken. Mama kijkt schuin achterom over haar schouder, in de richting die Cato aanwijst. 

Ze ziet een mevrouw lopen op het fietspad aan de overkant. Ze laat haar hond uit. De mevrouw heeft een lang vest aan. Het vest is zwart met wit gestreept.

‘Ha ha! Dat is helemaal geen boef!’ lacht Lucas. ‘Dat is gewoon een mevrouw!’

‘Oh oh, Catootje toch,’ zegt mama. ‘Boeven lopen toch niet zomaar op straat? En zeker niet met hun boevenpak aan. Boeven zitten gewoon in de gevangenis. Je hoeft echt niet bang te zijn.’

Cato kijkt nog eens voorzichtig achterom. De mevrouw staat nu stil en kijkt naar haar hond.

‘Ik vind het toch echt een boef’, zegt Cato zacht.