Boswandeling

Het is vandaag een prachtige lentedag. Het is niet te warm. Niet te koud. En het zonnetje schijnt aan een strakblauwe hemel.  

‘We gaan straks lekker wandelen in het bos,’ zegt mama. 

‘Ik vind wandelen in het bos maar saai,’ moppert Lucas. ‘Ik ga niet mee.’ 

‘Nou, jij mag ook niet alleen thuisblijven,’ zegt mama. ‘Misschien kun je iets meenemen om mee te spelen in het bos. Je bal misschien?’ 

‘Oké,’ zegt Lucas. ‘Dan neem ik mijn voetbal wel mee.’ 

 

Even later lopen ze met zijn vieren in het bos. Lucas schopt zijn bal steeds een stuk vooruit en rent er dan achteraan. En Cato rent dan steeds weer achter Lucas aan. Na een tijdje komt Cato naar papa en mama gehuppeld en ze zegt al huppelend:  ‘Hieieieie hihie hieHieieieie hihie hie! Ik ben een paard. Papa, jij mag een naam voor mij bedenken.’ 

‘Oké,’ zegt papa. ‘Eens even nadenken. Ah, ja ik weet een mooie naam: Bliksem!’ 

‘Nee,’ zegt Cato. ‘Dat vind ik een rare naam voor een paard’. 

‘Oké, dan misschien Black Beauty?’ 

‘Nee, dat is veel te moeilijk,’ zegt Cato. 

‘Snuitje dan?’ vraagt papa. 

Jaaaa, dat is een goeie naam!’ roept Cato blij. En ze huppelt weer een stuk vooruit terwijl ze steeds hinnikt: ‘Hieieieie hihie hie!’ 

Dan komt Cato weer terug gerend. Nu houdt ze haar armen gebogen voor zich en haar tong hangt buiten haar mond. Ze hijgt. 

‘Papa? Ik ben nu een hondje,’ zegt ze. ‘En weet je hoe ik heet?’ Papa kijkt haar verbaasd aan en voor hij iets kan zeggen roept Cato: ‘Snuitje!’ 

‘Oh, dat is wel handig,’ zegt papa. ‘Want aan die naam was ik al gewend. Ik ken wel een leuk spelletje voor jou Snuitje.’ Hij loopt naar de rand van het bospaadje en pakt een stevige tak. ‘Ga deze maar eens halen,’ zegt hij en hij gooit de tak een stuk vooruit.

Cato rent er al blaffend achteraan: ‘Waf, waf! Waf waf!’ doet ze. Ze pakt de stok op en rent ermee terug naar papa. Daar legt ze de stok voor papa’s voeten op de grond. Papa aait Cato over haar bolletje en zegt: ‘Braaf hondje. Braaf.’