Het is zomer. Lucas en Cato zijn op vakantie in Frankrijk. Samen met papa en mama. Ze zitten gezellig te eten op een terras. Lucas en Cato hebben allebei een pannenkoek gekregen, of eigenlijk een crêpe. Want zo heet dat in Frankrijk.
Het zonnetje schijnt, maar het waait best een beetje hard.
Lucas heeft een servetje naast zijn bord liggen, maar dat waait ineens weg.
‘Hé, daar gaat mijn servet!’ roept hij. Hij staat op en rent er achteraan.
Het servetje belandt verderop op de grond. En voordat het weer weg kan waaien pakt Lucas het snel op. Dat vindt Lucas wel een leuk spelletje.
Gelukkig zijn er verder bijna geen andere gasten op het terras en heeft hij zijn crêpe al op. Dus hij mag van papa en mama blijven spelen.
Hij legt het servetje nu op een andere lege tafel. Hij wacht. En na een tijdje komt er weer een windvlaag. Het servetje waait weg.
‘Aaah, daar gaat ie weer!’ roept hij. En hij rent er weer achteraan. Cato heeft haar crêpe nu ook op en gaat ook meedoen.
Weer legt Lucas zijn servetje op de lege tafel en weer waait het servetje weg. Nu rennen Lucas en Cato er samen lachend achteraan.
‘Aaah! Pak hem, pak hem!’ joelt Cato.
Na een tijdje zijn papa en mama ook klaar met eten.
‘We gaan weer,’ zegt papa. ‘Weten jullie wat je in Frankrijk moet zeggen als je ergens weggaat?’ vraagt hij.
‘Euhm, doei?’ vraagt Cato.
‘Nee joh, dat is gewoon Nederlands!’ roept Lucas.
‘Dat is inderdaad Nederlands,’ zegt papa. ‘Dus in Frankrijk zeggen de mensen dan au revoir,’ zegt papa.
‘Orewattus!?’ roept Lucas.
‘Ja, dat is wel een beetje een lastig woord hè?’ zegt papa lachend. ‘Daarom mogen jullie van mij ook wel ooievaar zeggen hoor.’
Dan lopen ze samen het terras af. Bij de uitgang staat de ober, hij zwaait naar Lucas en Cato.
Lucas en Cato zwaaien vrolijk terug en roepen in koor: ‘Ooievaar!’